De opening

Normaal gesproken post ik hier een blog. In plaats daarvan deze keer het allereerste korte verhaal dat ik ooit heb geschreven. Lees hieronder het resultaat, tenzij je zelf ook eens een poging wilt wagen om een kort verhaal te schrijven. Op 7 september a.s. heb je die kans, want dan gaat dezelfde write-along nog een keer van start. Lees mijn verhaal dan vooral niet en scroll meteen door naar onderen om te lezen wat het is en hoe je je kunt aanmelden. 

Daar staat ie. Knalgeel met witte strepen. Ik moet even slikken, de kleur is nog intenser dan ik dacht. Moet ik dáárin stappen?! Ja dat moet, ik heb het beloofd. Met het contactsleuteltje in mijn hand en met een diepe zucht open ik het portier van de brommobiel. Tante Fleur zei al dat ze ‘m nog een lekker sopje had gegeven. Nou, dat klopt. Hij geurt en glanst als frisse lenteblaadjes.

Oké, ik zit. Stoelriemen vast, telefoon in de houder en gaan met die rare zebra. Door de grote openstaande schuurdeuren naar buiten, de zon in. Op naar tante Roos!

’t Is even wennen, maar eigenlijk rijdt ie best lekker. Al snel ben ik vergeten dat ik in een belachelijk vrolijk gestreept autootje rijd en tuf ik met een maximumsnelheid van vijfenveertig kilometer per uur door het landschap. Weg van de snelweg, best leuk eigenlijk. Af en toe zit er iemand omgekeerd op zijn fiets om mijn opvallende vehikel te aanschouwen, maar daar raak ik al snel aan gewend. Geen idee waar ik ben, ik denk nergens over na en volg gewoon de aanwijzingen van mijn favoriete navigatie-app. Het schiet al lekker op. Zo maar eens even stoppen voor een boterhammetje en om tante Roos te bellen waar ik ben. Zal ze leuk vinden.

Voorbij een zijweg zie ik een geschikte plek om te stoppen. Net op tijd, mijn maag knort al. Even later sta ik tegen m’n autootje te genieten van m’n boterham en het zonnetje. Als mijn buik tevreden is, is tante Roos aan de beurt. Ik duik m’n autootje in, haal de telefoon uit de houder en druk op de knop aan de zijkant.
Hmm? Er gebeurt niks! Nog een keer. En nog een keer…
Hè?! Hij doet het niet! Hij kan toch niet leeg zijn?! Maar of het wel of niet kan, feit is dat mijn mobieltje morsdood is.
Jemig, wat nu?! Gewoon rustig blijven, geen paniek. Je hebt gewoon nog je brommobiel. Die rijdt jou eenvoudig naar de bewoonde wereld, niets aan de hand! Vol goede moed start ik de motor. Maar alles wat er gebeurt, de brommobiel bromt niet! Hij doet nada niks! Er bromt wel iets anders. Een donkerbruine stem naast mijn oor: “Hallo dame…”.
Een diepe rilling loopt vanaf mijn kruin over mijn ruggengraat naar mijn benen…

Razendsnel draai ik mijn hoofd naar links en het volgende moment kijk ik in de vriendelijke blauwe ogen van een gebruinde meneer. “Kan ik iets voor u betekenen?” “Eh… ja, dat denk ik wel! Misschien mag ik een stukje bij u achterop?”, vraag ik terwijl ik naar zijn degelijke herenfiets wijs. Jazeker, dat mag. Even later zit ik gewapend met mijn tas en telefoon achter op de fiets. En voor ik het weet spring ik er weer af, want we zijn al bij het eerste huis dat we tegenkomen. Daar kan ik vast wel bellen. Ik bedank hem uitvoerig en we nemen afscheid. Ik loop de brede oprijlaan op en dan zie ik hem staan. Een aantrekkelijke knalgele DAF. ’t Is een stokoud beestje, maar hij ziet er nog prachtig uit! En hij heeft de juiste kleur bovendien! Er popt een idee op in mijn hoofd en dat gaat er niet meer uit. Het moet. Het zal. Het kán niet anders. De sleutel in het contactslot is té uitnodigend om niet om te draaien… Mijn hart bonst net zo hard als die ene keer toen ik als kind van acht een appel jatte, maar het kan me niet schelen. Dit gele Dafje is mijn redding!

Even later zijn het huis en de oprit uit het zicht verdwenen en ben ik weer onderweg. Het hart in mijn keel is wat naar beneden verhuisd, maar laat nog behoorlijk van zich spreken. Tjonge, wat heb ik gedaan?! Iets wat niet anders kon, vertel ik mezelf. Er was één kans, en dat was deze. Ik heb ‘m gepakt, niemand die me dat kwalijk zal nemen. Toch?

Ik beloon mezelf met een dropje dat ik al rijdend ontdek in het trommeltje dat in de tussenconsole staat. “Verrukkelijk!”, klinkt het door de auto. Hè? Wat? “Lekkerrrr…!”, hoor ik vervolgens. De stem komt niet vanbuiten, dat is duidelijk. Met een half oog op de weg draai ik me om en kijk over mijn schouder op de achterbank. Ik zie een kooi. Met daarin onmiskenbaar een papegaai. Een prachtige papegaai met twee heldere kraaloogjes en een verentooi in alle kleuren van de regenboog. Zucht. Zit ik met een papegaai opgescheept! Ik ben dol op papegaaien, maar op dit moment even wat minder.

Ik kijk nog eens beter en zie dat het zand op de bodem van de kooi op sommige plekken roze is gekleurd. Nee toch! Ik parkeer het Dafje aan de kant van de weg, loop om de auto heen en gluur door het zijruitje naar binnen. En jawel, nu kan ik het zien, de vogel heeft een bloedende wond naast zijn rechtervleugel. Als ik weer achter het stuur zit, spreek ik hem toe: “Charlie luister, we gaan naar de dierenarts!” “Hallo! Doei!”, klinkt het vanaf de achterbank.

Nou dat viel mee, we zijn alweer onderweg! Het eerste het beste dorp dat we binnenreden was Staphorst, ik had het al herkend aan zijn groene luiken en blauwe dorpels. Deze omgeving ken ik goed, daar had ik geen routeplanner voor nodig. Na één keer vragen had ik de dierenarts gevonden en na tien minuten stond ik weer buiten met Charlie. Na wat gewurm staat de kooi weer op de achterbank. De wond is schoongemaakt en Charlie draagt een kraag, zodat ie niet in zijn wond kan pikken. De stakkerd zit wat ongelukkig op zijn tak snelle buig- en strekoefeningen te maken en houdt voorlopig zijn snavel dicht.

Ho, stop, een supermarkt! Dat komt goed uit, ik heb honger en dorst en Charlie moet vast ook iets eten. Ik ren naar binnen en even later weer naar buiten, gewapend met water, krentenbollen, appels, komkommer en een schilmesje. Net als ik mijn spulletjes aan de passagierskant op de voorstoel wil leggen, tikt er iemand op mijn schouder. Ik kijk geschrokken op met mijn slechte geweten en zie een jongen van een jaar of achttien. “Mevrouw, ik heb de bus gemist”, hijgt hij. “Mag ik met u meerijden?” “Eh… nou… eh… hè…? Waar moet je naartoe?” “Maakt niet uit, weg van hier…” “Nou vooruit, stap maar in.”

Zie ik het nou verkeerd, of rent daar een man zwaaiend met een hooivork richting mijn Dafje…? Ik besluit er geen aandacht aan te besteden en rijd de parkeerplaats af. Ik heb al meer dan genoeg aan mezelf en Charlie. En heb trouwens helemaal geen zin in nog meer gezelschap.

“Heel fijn dat u me mee wilt nemen”, zegt de jongen beleefd. Pfff… nu moet ik ook nog verplicht terugpraten. “Geen moeite hoor, ik moet toch rijden”, antwoord ik. “Maar waarom heb je eigenlijk zo’n haast? Er gaan toch wel meer bussen?”. “Mijn vriendin woont in Staphorst”, antwoordt de jongen. “Ik was er voor het eerst, ik heb kennisgemaakt met haar ouders, maar dat ging niet zo goed, hoer!”
Huh?! Wat zegt ie nou?! Ik versta hoer, maar hij zegt vast hoor. Ondertussen kijkt de jongen gewoon voor zich uit. Zie je wel, ik heb het me verbeeld. “Oei, wat vervelend.  Terwijl zo’n eerste kennismaking wel belangrijk is.”
“Ja natuurlijk, en daardoor liep het juist uit de hand!”, zegt de jongen. “Vetzak!!” roept hij. Zijn arm schiet vooruit in de Hitlergroet en raakt het plafond van de Daf. Onthutst kijk ik opzij. Hij kijkt me aan en zegt “Sorry… ik… ik… Kutwijf!”. “Hoe heet je eigenlijk?”, vraag ik hem. “Frank, maar iedereen noemt me Frenkie Jezus Christus!”
“Poeh, poeh!”, mengt Charlie zich in het gesprek…

Opeens is me duidelijk wat er met Frenkie aan de hand is. “Oei, ’t is niet handig dat je schoonouders in spe uitgerekend op de Biblebelt wonen!” Dankbaar kijkt Frenkie me aan, blij dat ik hem begrijp. “Nee, klopt! Ik heb er nauwelijks meer last van, maar als ik me ergens druk over maak, slaat het weer toe. Haar vader werd ziedend en wilde me aan zijn hooivork prikken. Toen ben ik er vandoor gegaan, maar even later werd ik ingehaald door de moeder in hun pick-uptruck en probeerde zij me van mijn sokken te rijden.” “Tjonge, wat een verhaal! Wat is er in godsnaam gebeurd met tolerantie en met christelijke naastenliefde?! In ieder geval ben je nu veilig. Wil je een krentenbol? Doe mij er ook eentje en snijd even een stukje komkommer af voor Charlie”, zeg ik terwijl ik naar de boodschappen voor zijn voeten wijs. Even later genieten wij van onze krentenbol en zit Charlie te peuzelen aan het stuk komkommer dat Frenkie tussen de tralies heeft geklemd.

Maar wat is dat?! Een harde klap en we knallen bijna door de voorruit! Achterin horen we Charlie fladderen. Ik kijk in mijn achteruitrijspiegel en zie een grote pick-uptruck die ons als het ware voortduwt. Er wappert een rode zakdoek aan de antenne. Dit kan toch niet waar zijn?! Een moordaanslag als uit de film! Durven ze wel, een pick-uptruck tegen een Dafje?!

Oké. Het hoofd koel. Wat zijn de opties? Die zijn er niet. Of toch…?!

“Frenkie, luister.” “In mijn tas zit een plastic doosje met spijkers. Die zijn eigenlijk voor het kippenhok van mijn tante, maar we offeren ze op. Haal het doosje uit de tas, draai het raam open en laat de spijkers uit het doosje in je hand vallen. Houd ze daar tot ik zeg nu! Dan gooi je de spijkers in één keer uit het raam.“ Ik trap het gaspedaal tot aan de bodem in en stuur naar links. Onze dappere Daf spuit vooruit en de laffe truck blijft meteen achter.  “NU!!” Hop…! Daar vliegen de spijkers uit het raam op het asfalt. Frenkie zit omgekeerd in zijn stoel en doet verslag. “Ze rijden eroverheen! Ze rijden door! Ze slingeren! Ze raken een boom! Ze staan stil!” Jáááá!! Highfive!!” We kletsen onze handen tegen elkaar alsof we nooit anders hebben gedaan.
“Poeh, poeh!” klinkt het van achteren…

Hè, hè, Bonny en Clyde kunnen eindelijk weer rustig hun weg vervolgen. Tenminste, dat denk ik, totdat opeens Watermelon Sugar door de auto schalt. Ik begin meteen mee te zingen, maar dat is van korte duur want het blijkt de ringtone van Frenkies gsm’etje te zijn. Hij neemt de telefoon op. Het is Sara, zijn vriendin, zo seint hij naar me door.
“Ja, ik zit inderdaad in een auto die er heel oud uitziet, en ja, hij is geel, maar of het een Daf is weet ik niet. Is dit een Daf?”, vraagt Frenkie aan mij. “Eh… ja…”, antwoord ik weifelend. Even is Frenkie stil en zegt dan: “Ja klopt, de papegaai zit achterin.” Opnieuw luistert hij naar wat Sara te zeggen heeft. Langzaam draait hij zijn hoofd en schouders opzij om mij vol ongeloof aan te kijken. “Hebt u deze auto gestolen…??!!” “Jazeker! Nou… eigenlijk meer geleend. Maar dat kan ik allemaal uitleggen hoor, het komt helemaal goed!” “Sara zegt dat we in de auto zitten van haar tante!” vult Frenkie aan. Daarna is hij heel lang stil. Als hij uitgeluisterd is, buigt hij zich voorover en raapt iets op wat aan zijn voeten ligt. Voor ik het in de gaten heb, zwaait er een schilmesje voor mijn neus. “Omkeren bij die rotonde. We gaan terug, god, god, getver gloeiende cholera!”, en daar vliegt de Hitlergroet weer tegen het plafond, deze keer mét mes. “Nee, dat kan écht niet!”, en ik leg ‘m uit waarom ik de auto heb gestolen, dat het echt niet anders kon en dat ik het allemaal ruimschoots goed zal maken.
Frenkie ondertussen, kijkt beteuterd naar zijn hand waarmee hij nu alleen nog maar het heft van het mesje vasthoudt. Blijkbaar is het lemmet door de botsing met het plafond elders in de auto beland. Frenkie zucht eens even en zegt: “Oké dan, afgesproken. Dit is ook niks voor mij…”
Ook ik slaak een diepe zucht, het ging toch bijna écht mis! Zoiets verzin je toch niet? Dat ons Dafje nu nét toebehoort aan de vrouw van de broer van de boze boer! Zijn actie met het schilmesje was natuurlijk wel een uitgelezen kans geweest voor Frenkie, want zo had hij bij zijn aanstaande schoonouders weer in een goed blaadje kunnen komen. Maar ach, dat kan altijd nog, daar verzinnen we wel iets op.
“Poeh, poeh!“, roept Charlie vanaf de achterbank…

O jee, we moeten tanken zie ik, het streepje van de benzinemeter raakt bijna de nul. Meteen maar even stoppen bij dat tankstation. Ik stap uit voor de tankbeurt en ook Frenkie strekt even zijn benen. Dat doet hij iets te letterlijk, waardoor zijn uitgestrekte been in aanraking komt met de wandelstok van een oude heer die net passeert. Ik zie het voor mijn ogen gebeuren! Hoeps… daar gaat Frenkie bijna onderuit! Hij kan zich nog net staande houden door met één hand een reclamebord vast te grijpen, terwijl hij met zijn andere arm de oude man opvangt die op omvallen staat. Inmiddels is het reclamebord bezig onder de druk van zoveel kracht te bezwijken, en dondert het langzaam maar zeker om, gevolgd door Frenkie en de oude heer, die bovenop Frenkie een zachte landing maakt. Daar liggen ze met z’n drieën, Frenkie, de grijsaard en het reclamebord met de tekst: Barbecuepakket € 9,99. Ik snel naar hen toe, help de oude man overeind en geef hem zijn wandelstok. “Zo meneer, u staat weer.” Ook Frenkie is weer overeind gesprongen en zegt stoer: “Niks aan ’t handje hoor!”, en zet het reclamebord rechtop. Naast ons rijdt een auto weg, uit de speakers knalt Prince’ 1999.

“Jongeman”, zegt de oude heer, “hoe oud ben je?” “Ik ben achttien meneer, bijna negentien.” “Ha! Dat dacht ik al, nog geen eenentwintig dus! Wat heb jij een geluk zeg, dat je zojuist een getallendeskundige omver hebt gelopen! Want ik kan je vertellen dat er binnen één minuut zes negens voorbij zijn gekomen.  Voor iemand jonger dan eenentwintig betekent dat, dat je de kans krijgt te herstellen wat er binnen negen uur daarvóór is fout gegaan. Dus jongen, denk maar eens goed na over wát je zou willen veranderen! “Nou”, zegt Frenkie, “daar hoef ik niet over na te denken. Dan wil ik terug naar Staphorst!” “En laat ik daar nou net naar onderweg zijn!”, zegt de oude heer. “Kom, ik breng je. We gaan je toekomst even bijbuigen, kerel!” “Frenkie, jongen”, zeg ik haastig, “dit is je kans! Ga, en verzoen!”
Frenkie denkt niet meer na. Die zit al in de auto bij de oude man en rijdt zijn toekomst tegemoet. Ze toeteren en zwaaien vrolijk voordat ze de weg opdraaien richting Staphorst. Dag Frenkie, het ga je goed! “Hallo, doei!” klinkt het uit mijn autootje…

“Kom op Charlie, we gaan!”

De laatste kilometertjes, en even later de laatste bocht… En kijk, het ziet er precies zo uit als op de foto die tante Roos stuurde via de mail. De poort bij de ingang is geschilderd in een knalgele kleur met witte strepen en wordt omlijst door weelderig bloeiende rode rozenstruiken. Naast de poort staat een geel bord met in rode letters de tekst: ROOS’ PARADIJS. Ik rijd onder de poort door het terrein op en parkeer de Daf naast het restaurantje dat bij de theetuin hoort. “Wacht even Charlie, zo terug!”

Ik vind tante Roos in de keuken, waar ze druk bezig is met taarten bakken voor de opening van morgen. “Ach kind, ben je daar al?! Heb je een goede reis gehad?!” “Ja hoor, kon niet beter! Alleen één klein dingetje: ik heb een gele Daf bij me, in plaats van de brommobiel. Dat zal de burgemeester worst zijn toch? En o ja, nog een dingetje: ik heb ook een gewonde papegaai.” “Een papegaai?! Och, och, laat zien, waar is ie?” Samen lopen we naar de auto. Ik haal de kooi eruit en loop ermee naar een tafeltje dat in de theetuin staat, zodat we Charlie goed kunnen bekijken. “Rrrrrrrrr….óóós! Rrrrrrrrr….óóós!”, schreeuwt Charlie en begint driftig van links naar rechts te schuiven op zijn tak. “Crokie??!!” zegt tante Roos in opperste verbazing. “Crokie, ben jij het echt???!!!” Huilend opent tante Roos de kooi en hop! daar springt Crokie op tante Roos’ uitgestoken hand. “Na vijfendertig jaar ben je bij me terug, wat een godswonder!! En nu nooit meer wegvliegen uit een verhuiswagen hè!!”

Tjonge, wat een dag was dit. Morgen wordt Roos’ Paradijs feestelijk geopend door de burgemeester en zullen de theetuin en de opvang voor tropische vogels officieel in gebruik worden genomen. Je hoeft niet te raden wie de eerste bewoner zal zijn…

 

Hierboven lees je het resultaat van de #write-along waaraan ik heb meegedaan. Dit betekende dat ik elke dag, twaalf dagen lang, samen met een hoop andere mensen die zich ervoor hadden ingeschreven, een opdracht in mijn mailbox kreeg voor het schrijven van een of twee alinea’s.
Je wist dus zelf niet wat er zou gebeuren en hoe het verhaal zou eindigen. Steeds opnieuw werd je gedwongen een kant op te schrijven waar je niet naartoe wilde. Dat was frustrerend soms, maar ook uitdagend. Want op deze manier wordt wel je fantasie geprikkeld.  Werkelijk niets ging zoals ik het wilde, of zoals ik het had bedacht. En toch is het uiteindelijk gelukt om er een min of meer samenhangend verhaal van te maken. Dat schept voldoening en plezier. Misschien ook iets voor jou?

Wil je meedoen aan de Write-along van 7 september, ga dan naar de website van Prompt! Schrijven. 

7 thoughts on “De opening

  1. Wat een leuk verhaal Sylvia,
    Knap hoor hoe je iedere keer een andere draai aan het verhaal geef. Ik heb het als een toneelvoorstelling beleeft.
    Liefs, Lia😘

  2. Hi Syl, leuk!
    Dankzij jouw blog (natuurlijk eerst zonder te lezen doorgescrold naar de link) heb ik zelf ook meegedaan aan de write-along, nadat iemand uit jouw naaste omgeving mij daarop had gewezen 🙂 Dus nu pas jouw verhaal bekeken, na dag 12 gisteren. Heerlijk wild avontuur, met een happy end. Zo grappig om de verschillende elementen te herkennen, in toch weer zo’n ander verhaal! En ook een overeenkomst toevallig met het mijne, de papegaai (maar wel op weer een heel andere manier – ik weet niet of je ‘Redbeak’ in je vogelopvang erbij zou willen haha). Dus dank aan jou (en E) voor de tip!
    Groeten, Elise

    1. Ha Elise, dank je wel, ook voor het toesturen van jouw verhaal. Wat een heerlijke fantasierijke reis is het geworden met fijne onderkoelde humor verteld! En wat een toeval, onze papegaaien… 🙂

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *